Lieve Nemo, wat is het hier stil zonder jou.
Wat mis ik hoe je elk moment kon verschijnen, het zachte getrippel van je pootjes op de gang, dan de grote oogjes die naar me keken. Je twijfelde, maakte jezelf nonchalant een beetje schoon, je tongetje langs je voorpoot en je voorpoot langs je kopje. Je trippelde door naar je bakjes en at wat. Soms probeerde je met je pootje een brokje te pakken en het in je bekje te doen. Meestal mislukte dat en maakte je er een rommeltje van, overal brokjes om je bakjes heen.
Wat mis ik hoe je in de vensterbank zat, keek naar de vogeltjes. Ik zag je kopje schichtig bewegen als een vogeltje ineens snel voorbijvloog. Soms zat je op schoot en voelde ik een schok in je lichaampje als je aandacht plots werd getrokken door een interessante vogel. Een paar keer waren er vogeltjes op tv en rende je naar het scherm. Ook toen de tv uit was bleef je daar zitten, vertwijfeld, misschien wachtend op de vogeltjes die nog terug konden komen.
Wat mis ik hoe angstig je was. Hoe je je altijd verstopte achter de bank of achter het bed als de bel ging, of als we stofzogen, en vooral als er mensen waren. Soms kwam je, als de visite er een paar uur was, voorzichtig tevoorschijn vanuit je schuilplek. Even poolshoogte nemen. Maar lang bleef je dan niet. Echt comfortabel voelde je je nooit als er vreemde mensen waren.
Hoe anders was dat als we alleen met je waren. ’s Nachts sliep je bij ons, al vanaf de allereerste avond, tien jaar geleden. In de loop van de avond kwam er meestal een moment dat je vond dat we naar bed moesten gaan. Je ging dan alvast op bed zitten in de hoop dat we met je kwamen knuffelen. Dit maakte je duidelijk met doordringende blikken, miauwtjes en kopjes. Als we eindelijk in bed lagen ging je soms nog wat eten of even naar de kattenbak. Niet veel later verscheen je weer en hoorden we het ‘tuk-TUK’ van eerst je voorpootjes en daarna je achterpootjes die op het bed landden. Soms lag je op mijn buik of voelde ik je warme lijfje bij mijn voeten. Een enkele keer kwam je naast me liggen en kon ik je aaien terwijl ik op mijn zij lag.
’s Ochtends, als we opstonden, volgde je ons naar de woonkamer. Je zocht je vaste warme plekje op mijn schoot op, waar je tevreden knorrend zat terwijl ik koffie dronk. Altijd met je kopje de andere kant op, dat wel. Je kon toch nooit helemaal zeker weten of je niet snel zou moeten vluchten. Daarom mochten we ook niet met onze hand voor je gezichtje komen als we je aaiden, of aan je pootjes komen. Dan smakte je geïrriteerd of stak je een waarschuwend pootje in de lucht. Echt uithalen deed je zelden.
Wat mis ik je gesnuffel aan alles wat nieuw was in huis. Geen enkele doos of tas bleef onbestudeerd. Toen we verhuisd waren liep je de hele nacht rond in huis: overal voor, achter en langs, in alle hoekjes en gaatjes, op alle kasten en onder alle stoelen snuffelde je rond. ’s Ochtends zagen we je pootafdrukken op het aanrecht. Maar zo actief als je ’s nachts was, zo timide was je overdag. Urenlang zat je stil achter de bank. Pas na weken voelde je je veilig genoeg om je overdag te laten zien.
Wat mis ik al je miauwtjes. Hoe je hoog-laag-hoog miauwde als een sirene wanneer je aandacht wilde. Je kleine, brommende miauwtje als je die aandacht kreeg, of als we je aaiden op momenten dat je het niet verwachtte. Hoe je droomde en een beetje met je pootjes bewoog in je slaap. Als je dan wakker werd keek je gedesoriënteerd rond en miauwde je verward en licht verontwaardigd een paar keer om je heen. Hoe je hele miauwserenades afstak in de keuken als je honger had. Soms zocht je het dan hogerop en ging je op een krukje zitten, om extra duidelijk te maken dat je ècht eten wilde. Als we dan met iets in onze hand de keuken uit liepen was je er steevast van overtuigd dat dat iets eten voor jou was. Je ging helemaal uit je dak, met steeds harder en steeds sneller gemiauw, zonder pauze tussen de miauwtjes. Als dat wat we vasthielden geen kattenvoer maar een kop thee bleek te zijn deed je er even het zwijgen toe. Daarna rende je terug naar de keuken. Volgende poging.
Wat mis ik hoe lief je lag. Uitgestrekt of in een bolletje, met je oogjes dicht of juist met grote ogen naar ons kijkend, alert of juist hopend op knuffels. Soms strekte je je uit met allevier je pootjes, legde je je pootjes bij elkaar en draaide je je kopje helemaal weg, zodat we alleen nog je nekje en een berg pootjes zagen. Eén van je lievelingsplekjes was op het bed, lekker warm naast de radiator. Daar lag je dan met je kopje bijna tegen de radiator aan, je oogjes dicht, je pootjes onder je lichaampje zodat het leek alsof je geen pootjes had.
Wat mis ik hoe je ’s avonds na het eten bij me kwam. Je wachtte geduldig tot ik mijn bord weg had gezet. Zodra ik dat deed verscheen meteen je kopje naast de bank, tuk-TUK-te je de bank op en nestelde je je op mijn schoot. Soms zat je al op de bank. Dan zag ik je oogjes ineens mijn kant op gaan. Je besefte dat je schootplek vrij was en haastte je mijn kant op. Behalve als er iets aantrekkelijks op tafel lag natuurlijk; als je iets lekkers rook verschenen je nieuwsgierige oogjes ineens van achter de tafel bij het bord en ging je op zoek, snuffelend met je kopje in de lucht.
Wat mis ik je stille, liefdevolle aanwezigheid. Hoe ik mijn proefschrift schreef met jou op mijn voeten of vlak achter mijn hoofd, op de rugleuning van de bank. Soms had ik dat niet eens door, was ik urenlang aan het werk, draaide dan mijn hoofd en zag jouw lieve koppie op nog geen tien centimeter afstand van mij. Of hoe je soms bij ons zat als we tv keken, tussen ons in of op het hoekje van de bank, met je oogjes naar het scherm, alsof je met ons meekeek.
Wat mis ik hoe je je kontje in de lucht duwde als we de onderkant van je rug aaiden. Je draaide dan vragend je kopje om, richting onze hand. Leuk en aardig hoor, dat gewrijf over je rugje, maar van geaaid worden over je bolletje of gekrabd onder je oortjes ging je pas echt hard knorren. Soms stak je je kopje in de lucht zodat ik over je nek en kin kon wrijven. Dat vond je misschien nog wel het allerfijnst.
De warmte van je lijfje, de zachtheid van je vachtje, het streepje op je rug, het vlekje op je neus. Lieve Nemo, ik hoop dat je voelde hoeveel ik van je hield. Je hebt voor altijd een plekje in mijn hart.